Wanneer het economisch minder gaat, leest u in de media vaker over de dekkingsgraad van pensioenfondsen. U komt dan berichten tegen waarin bijvoorbeeld te lezen is dat de dekkingsgraad van het pensioen gedaald is van 101 naar 99. Wat zegt de dekkingsgraad bij pensioenfondsen en welke factoren spelen een rol bij het bepalen van de dekkingsgraad?
De dekkingsgraad geeft aan of het pensioenfonds de pensioenverplichtingen kan nakomen. Die wordt berekend door alle bezittingen van het pensioenfonds te delen door de pensioenverplichtingen. Als de verhouding exact 100 procent is, dan is de dekkingsgraad 100.
Er bestaan verschillende soorten dekkingsgraden:
De maanddekkingsgraad is een momentopname en kan daarom behoorlijk fluctueren. Deze fluctuaties komen onder andere door ontwikkelingen op de financiële markten en de rente. Bij een dalende rente moet het pensioenfonds meer geld in kas hebben om in de toekomst alle pensioenen te kunnen betalen. Dit heeft een negatief effect op de maanddekkingsgraad. Stijgen de opbrengsten uit beleggingen? Dan neemt de hoeveelheid geld in kas toe en heeft dit een positief effect op de maanddekkingsgraad. De maanddekkingsgraad wordt altijd aan het eind van de maand berekend.
Wanneer u het gemiddelde berekent van twaalf maanddekkingsgraden, dan krijgt u de beleidsdekkingsgraad. Deze is voor het pensioenfonds leidend voor het beleid. Ook wordt op basis van de beleidsdekkingsgraad bepaald of de buffers van het pensioenfonds voldoende zijn.
De belangrijkste dekkingsgraad is de vereiste dekkingsgraad. De vereiste dekkingsgraad geeft aan hoeveel geld het pensioenfonds minimaal in kas moet hebben (buffer), om nu en in de toekomst zijn verplichtingen na te kunnen komen. Als de beleidsdekkingsgraad onder de vereiste dekkingsgraad komt, dan heeft het pensioenfonds onvoldoende reserves in kas. Er is dan sprake van een reservetekort. Het pensioenfonds moet dan een herstelplan indienen bij toezichthouder DNB. Hierin moet het fonds aangeven hoe het binnen 10 jaar herstelt naar de vereiste dekkingsgraad.
Daarnaast kunt u ook de nominale dekkingsgraad voorbij zien komen. Bij de nominale dekkingsgraad wordt geen rekening gehouden met indexatie.
De minimaal vereiste dekkingsgraad geeft de minimaal benodigde buffer weer. Als de beleidsdekkingsgraad hieronder komt, dan is er sprake van een dekkingstekort. Het fonds heeft dan te weinig vermogen om de pensioenen in de toekomst uit te kunnen betalen. Als de beleidsdekkingsgraad gedurende 5 jaar onder de vereiste dekkingsgraad blijft van de door DNB gestelde 105 procent, dan moet het pensioenfonds maatregelen nemen. Het pensioenfonds kan vervolgens de pensioenpremies verhogen en/of de uitkeringen verlagen.
In de reële dekkingsgraad wordt rekening gehouden met de (voorwaardelijke) toekomstige indexaties/toeslagen. De reële dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen de beleidsdekkingsgraad en de dekkingsgraad waarbij pensioenen meestijgen met de prijzen. Een reële dekkingsgraad van 100 procent betekent dat een pensioenfonds de pensioenverplichtingen kan betalen en ook de pensioenen kan verhogen met de verwachte stijging van de prijzen. Niet elk pensioenfonds kent een toeslag/indexatie en heeft daardoor geen reële dekkingsgraad.
De vereiste dekkingsgraad verschilt per pensioenfonds. Het hangt af van de financiële risico’s van een pensioenfonds. Hoe meer financiële risico's een pensioenfonds neemt, des te hoger de vereiste dekkingsgraad moet zijn. De inrichting van de beleggingsportefeuille heeft hier grote invloed op. Hoe meer er bijvoorbeeld in aandelen (een risicovolle beleggingscategorie) wordt belegd, hoe hoger de buffer (de vereiste dekkingsgraad) moet zijn.
Wat ook meespeelt is het leeftijdsbestand van een pensioenfonds. Zitten er veel jongeren in het pensioenfonds en is de rente laag, dan is de looptijd van de opbouw van het pensioen nog lang. Een lage rente betekent dat er over de gehele looptijd meer moet worden ingelegd. Dat heeft een nadelig effect op de dekkingsgraad.
Om te bepalen of er genoeg in kas is om aan alle verplichtingen te voldoen, wordt de waarde van alle toekomstige pensioenuitkeringen ‘terug verrekend’ naar de waarde van vandaag en vergeleken met de huidige waarde van de portefeuille.
Indexatie/toeslag
Eerst wordt de indexatie/toeslag van het pensioen bepaald. Het pensioenfonds probeert over het algemeen het opgebouwde pensioen welvaarts- of waardevast te houden. Dat wil zeggen dat het pensioenfonds streeft naar een verhoging van de opgebouwde rechten en aanspraken aan de hand van de loonontwikkeling (welvaartsvast) of de prijsontwikkeling (waardevast). Deze mogelijke jaarlijkse verhoging van de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt toeslag of indexatie genoemd. Het is overigens aan het pensioenfonds zelf of het een dergelijke toeslag wil toekennen en of daar genoeg voor in kas is. Het pensioenfonds moet dit wel duidelijk kenbaar maken aan de deelnemers. Overigens kent niet elk pensioenfonds een indexatie/toeslag.
Daarnaast mag een pensioenfonds geen toeslag verlenen als de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110 procent.
Rekenrente
Hoe lager de rente, des te minder het huidige vermogen zal groeien. Daarom moet het pensioenfonds bij een lage rente méér geld reserveren voor de toekomst en zal het dus een lagere dekkingsgraad hebben.
Stel, het pensioenfonds heeft een portefeuille ter waarde van 150 miljard euro. En het heeft 165 miljard euro nodig om aan alle toekomstige verplichtingen te voldoen. Dan komt de dekkingsgraad uit op (150/165)*100% = 91%. Oftewel, voor iedere uit te keren pensioen-euro heeft het slechts € 0,91 in kas.
Een pensioenfonds belegt de ontvangen premies in onder andere aandelen, obligaties en vastgoed. Als er bijvoorbeeld van de 150 miljard euro in totaal 50 miljard euro in aandelen wordt belegd en de aandelen dalen met 10 procent, dan daalt de waarde van de portefeuille:
50 miljard euro minus 10% = 45 miljard euro.
Dit brengt de waarde van de portefeuille omlaag van 150 miljard euro naar 145 miljard euro. Hierdoor wordt de dekkingsgraad als volgt:
(145/165)*100 = 87,9 %.
Op papier zijn er flinke tekorten om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen. De lage rekenrente dwingt pensioenfondsen om uit te gaan van hele lage rendementen in de toekomst. Hierdoor rekenen de pensioenfondsen zich waarschijnlijk armer dan ze in werkelijkheid zijn. Het is uiteraard moeilijk in te schatten of de tekorten werkelijk zo groot zijn. Dit zal in de loop der jaren moeten blijken. De kans is groot dat pensioenfondsen het zekere voor het onzekere nemen en naast het niet-indexeren van pensioenuitkeringen zelfs overgaan tot het korten ervan.
Dit artikel is een verkorte weergave van het artikel in de Beursbengel (april 2018).
Daarnaast biedt NIBE-SVV diverse opleidingen aan over dit onderwerp: