Als er dan toch nog eens naar de Wft gekeken wordt: een wijziging van art. 1:23 biedt voordelen.
Zoals u weet is het Ministerie van Financiën enkele weken geleden gestart met een consultatie over de Wft en vooral over de vraag hoe de Wft toegankelijker en toekomstbestendiger kan worden gemaakt. Ik viel u daar met mijn blog van drie weken geleden ook al mee lastig. Over zo’n complex onderwerp valt nu eenmaal veel te zeggen.
Eén van de suggesties die ik de minister zou willen geven is: wijzig art. 1:23 Wft. Dat vraagt enige uitleg. Art. 1:23 Wft regelt ruwweg dat privaatrechtelijke rechtshandelingen die in strijd zijn met de Wft niet om die reden ongeldig zijn. Met andere woorden: als bijvoorbeeld een bank, een verzekeraar of een intermediair zijn Wft-plichten niet nakomt, kan de klant dat argument niet gebruiken om onder de gesloten overeenkomst uit te komen. De achtergrond van die bepaling is dat het terugdraaien van financiële producten en diensten ingewikkeld is (betalingen die moeten worden teruggedraaid e.d.).
In plaats daarvan zou de Wft moeten bepalen dat de klant de ongeldigheid in kan roepen van rechtshandelingen die zijn verricht ondanks dat in strijd met de Wft is gehandeld. In elk geval waar het gaat om de gedragsbepalingen van de Wft. Ik realiseer me dat dit forse consequenties heeft. Maar financiële dienstverleners zullen zich dat ook realiseren. Zij zullen er wel voor waken in strijd te handelen met het gedragstoezicht als dat tot gevolg heeft dat de klant (en alleen de klant) de overeenkomst kan aantasten. Dat lijkt me precies de bedoeling van de Wft.
Is dat dan niet de taak van toezichthouder AFM? Nee, de toezichthouder heeft een publiekrechtelijke taak, geen privaatrechtelijke. Die toezichthouder is er niet voor individuele gevallen. Bovendien kan de AFM niet op alles letten. Dat zou het toezicht onbetaalbaar maken en is uiteindelijk ook minder effectief, dan als klanten zelf ook een beroep op de Wft-bepalingen kunnen doen.
Als een financiële dienstverlener op dit moment in strijd met de Wft handelt, kan de klant hem wel aansprakelijk stellen op grond van (bijvoorbeeld) onrechtmatige daad. Maar daarvoor is het nodig dat de klant ook kan aantonen dat hij schade heeft geleden. Dat is vaak lastig. Met de voorgestelde aanpassing wordt dat probleem vermeden. Tegelijk geldt dat de klant geen behoefte zal hebben aan het terugdraaien van de rechtshandeling als hij – ondanks het handelen in strijd met de Wft – uiteindelijk toch gebaat is met de gesloten overeenkomst of de verrichte dienst.
Uiteindelijk verstevigt zo’n wijziging de eigen verantwoordelijkheid van de sector.