De Commissie van Beroep van Kifid legt uit waarom de Wft geen basis is voor onbeperkt gratis financieel advies.
Er was veel gedoe over enkele uitspraken van de Geschillencommissie van het Kifid uit 2019. Daarin werd gesteld dat een adviseur/bemiddelaar een doorlopende plicht zou hebben om de klant te wijzen op premieverlagingen in de levensverzekeringsmarkt. Die plicht zou óók bestaan als de klant en de adviseur daarover géén afspraken zouden hebben gemaakt. En – zo voeg ik er even aan toe – als de klant voor een dergelijke doorlopende dienstverlening ook niet betaalde. De Geschillencommissie vond dat dat voortvloeide uit art. 4:20 Wft. Dat was merkwaardig, omdat diezelfde Geschillencommissie bij andere financiële producten dan overlijdensrisicoverzekeringen had geoordeeld dat een dergelijke plicht niet rustte op de aanbieder. En die informatieplicht van art. 4:20 Wft rust juist primair op de aanbieder. Daarmee creëerde de Geschillencommissie dus tegelijk een ongelijk speelveld tussen aanbieders en bemiddelaars.
Maar goed: de Commissie van Beroep legt het goed uit. De informatieplicht van art. 4:20 Wft behelst uitsluitend informatie over het specifieke product dat de klant heeft afgesloten. Als daarin relevante wijzigingen komen, moet de aanbieder of bemiddelaar de klant daarop wijzen. Een verdergaande adviesplicht bestaat alleen als daarover tussen de klant en die (bemiddelaar, aanbieder of) adviseur afspraken zijn gemaakt. En daar kan die (bemiddelaar, aanbieder of) adviseur natuurlijk een vergoeding voor bedingen. Goed advies is immers geld waard.
De Commissie van Beroep hanteert daarmee precies de argumenten die u mogelijk al had gelezen in het artikel 'Zorgplicht en overlijdensverzekering' in de Beursbengel van oktober 2019. Met deze gecorrigeerde beslissing lost het Kifid veel praktische problemen op.
Ja, natuurlijk blijft het van belang dat een adviseur ook tijdens de looptijd van een financieel product de vinger aan de pols houdt. Niet alleen omdat premieniveaus kunnen wijzigen, maar vooral omdat financiële producten vaak een lange looptijd hebben. Soms zelfs levenslang. Tijdens zo’n looptijd kunnen de omstandigheden aan de zijde van de klant sterk wijzigen. Daardoor kan de behoefte aan een financieel product wijzigen. Soms wegvallen. Soms leiden tot de noodzaak andere, uitgebreidere producten aan te schaffen. Maar in hoeverre die noodzaak bij een individuele klant bestaat, waaruit die doorlopende adviesplicht dan bestaat en hoeveel die klant bereid is daarvoor te betalen behoort tot het vrije domein van partijen. Adviseur en klant behoren daarover zelf duidelijke afspraken te maken.
Mooi dat de Commissie van Beroep het evenwicht tussen partijen – en tegelijk het gelijke speelveld tussen aanbieders en bemiddelaars – heeft hersteld.