Het nieuwe jaar is inmiddels in volle gang, met nieuwe wetgeving die in 2019 van kracht is geworden. We geven een algemeen overzicht van de veranderingen die voor u van belang zijn bij het geven van financieel advies.
Wettelijk minimumloon en uitkeringsbedragen
De brutobedragen van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon zijn per 1 januari 2019 gestegen met 1,35%. De meeste uitkeringen, zoals de AOW, Bijstandsuitkering en de Wajong, zijn ook gewijzigd. Deze uitkeringen zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon.
Maximum dagloon
Het maximum dagloon is verhoogd, en daarmee ook de maximale uitkeringen in het kader van WW of WIA.
Tarieven box 1
De tarieven voor de inkomstenbelasting in box 1 zijn voor 2019 als volgt:
Jonger dan AOW-leeftijdBelastbaar inkomen meer dan | Maar niet meer dan | Totaal tarief | Heffing over totaal van de schijven | |
Eerste schijf | - | € 20.384 | 36,65% | € 7.470 |
Tweede schijf | € 20.384 | € 34.300 | 38,10% | € 12.771 |
Derde schijf | € 34.300 | € 68.50 | 38,10% | € 25.803 |
Vierde schijf | € 68.507 | 51,75% |
Belastbaar inkomen meer dan | Maar niet meer dan | Totaal tarief | Heffing over totaal van de schijven | |
Eerste schijf | - | € 20.384 | 18,75% | € 3.822 |
Tweede schijf | € 20.384 | € 34.300 | 20,20% | € 6.633 |
Derde schijf | € 34.300 | € 68.507 | 38,10% | € 19.665 |
Vierde schijf | € 68.507 | 51,75% |
Belastbaar inkomen meer dan | Maar niet meer dan | Totaal tarief | Heffing over totaal van de schijven | |
Eerste schijf | - | € 20.384 | 18,75% | € 3.822 |
Tweede schijf | € 20.384 | € 34.817 | 20,20% | € 6.737 |
Derde schijf | € 34.817 | € 68.507 | 38,10% | € 19.572 |
Vierde schijf | € 68.507 | 51,75% |
Een deel van de te betalen belasting bestaat uit premies volksverzekeringen. Het tarief voor deze premies volksverzekeringen is in totaal 27,65% (gelijk aan 2018). De premies volksverzekeringen bestaan uit premies voor de AOW (17,9%), Anw (0,1%) en Wlz (9,65%).
Vanaf 2017 wordt uitgegaan van een rendement op vermogen dat afhankelijk is van de hoogte van dat vermogen. Het uitgangspunt daarbij is dat hoe hoger iemands vermogen is, des te groter het deel is dat wordt belegd. Omdat beleggen een hoger rendement zou moeten opleveren dan sparen, wordt het rendement voor hogere vermogens geacht ook hoger te zijn.
Het rendement op sparen is in 2019 gesteld op 0,13% (2018: 0,36%). Het rendement op beleggen op 5,60% (2018: 5,38%).
Er geldt een vrijstelling van € 30.360 (2018: € 30.000) per belastingplichtige.
Grondslag sparen en beleggen (na aftrek vrijstelling) |
Spaardeel (0,13%) | Beleggingsdeel (5,60%) | Forfaitair rendement | Effectieve belasting (30%) |
Tot en met € 71.650 | 67% | 33% | 1,94% | 0,582% |
Van € 71.650 tot en met € 989.736 | 21% | 79% | 4,45% | 1,335% |
Vanaf € 989.736 | 0% | 100% | 5,60% | 1,68% |
Naast de eerder genoemde algemene vrijstelling, geldt een extra vrijstelling voor groene beleggingen van € 58.540 (2018: € 57.845). Ook voor een uitvaart- of overlijdensrisicoverzekering in box 3 geldt een extra vrijstelling van € 7.118 (2018: € 7.033) per belastingplichtige. Tot slot geldt er een vrijstelling van contant geld van € 534 (2018: € 527) per belastingplichtige.
Schulden komen in mindering op de grondslag sparen en beleggen, waarbij de eerste € 3.100 (2018: € 3.000) per belastingplichtige niet als schuld telt.
Eigenwoningforfait
De tarieven voor de bijtelling van het eigenwoningforfait voor woningen gaat omlaag met 0,05%. Voor de meeste woningen (met een waarde tussen € 75.000 en € 1.080.000) is dit eigenwoningforfait 0,65% (2018: 0,70%). Voor woningen met een WOZ-waarde boven de € 1.080.000 blijft het bijtellingspercentage in 2019 gelijk aan dat van 2018 (2,35% voor zover de waarde hoger is dan €1.080.000).
Maximale belastingtarief hypotheekrenteaftrek omlaag
Vanaf 2014 daalt het maximale belastingtarief waartegen hypotheekrente kan worden afgetrokken jaarlijks met 0,5%.Voor 2019 geldt een maximaal aftrekpercentage van 49%.
Vanaf 2020 gaat het maximale tarief waarover hypotheekrente kan worden afgetrokken overigens veel sneller omlaag.
Verplicht eigen risico blijft gelijk op € 385
In 2019 bedraagt het verplicht eigen risico van de zorgverzekering € 385 (ongewijzigd). Dit eigen risico geldt voor alle verzekerden vanaf 18 jaar.
Wijzigingen zorgtoeslag in 2019
De zorgtoeslag is in 2019 maximaal € 100 (2018: € 94) per maand voor alleenstaanden en € 193 (2018: € 176) voor iedereen met een toeslagpartner. De toeslag vervalt voor alleenstaanden met een inkomen van meer dan € 29.562 (2018: € 28.720) en voor partners met een gezamenlijk inkomen boven de € 37.885 (2018: € 35.996).
Ook bestaat er geen recht meer op zorgtoeslag bij een vermogen van meer dan € 114.776 (2017: € 113.415).
In 2019 bedraagt het maximum bijdrage-inkomen voor de Zvw op jaarbasis € 55.927 (2018: € 54.614). Het percentage inkomensafhankelijke hoge bijdrage voor de Zvw is gestegen naar 6,95% (2018: 6,90%). Verzekeringsplichtigen (lage bijdrage) zijn in 2019 5,70% (2018: 5,65%) verschuldigd over hun bijdrage-inkomen tot een maximum van € 3.187 (2018: € 3.085). Dit percentage geldt onder meer voor zelfstandigen, AOW’ers, ondernemers en pensioengerechtigden.
Verhoging AOW-leeftijd
De AOW-leeftijd gaat in stapjes omhoog naar 67 jaar en 3 maanden in 2022. In 2023 en 2024 verandert die AOW-leeftijd niet. Dit omdat de levensverwachting nagenoeg niet is gestegen. Eind 2019 wordt bekend of de AOW-leeftijd in 2025 wel weer verder stijgt. Vanaf 1 januari 2019 is de AOW-leeftijd 66 jaar plus 4 maanden (2018: 66 jaar).
Verhoging pensioenrichtleeftijd
De pensioenrichtleeftijd is op 1 januari 2018 verhoogd van 67 naar 68 jaar. In 2019 wordt deze pensioenrichtleeftijd niet verder verhoogd.
Verhoging aftoppingsgrens lijfrente- en pensioenopbouw
Sinds 2015 is het inkomen waarover brutopensioen of een brutolijfrente opgebouwd kan worden gemaximeerd. Het maximum inkomen waarover bruto lijfrente- en pensioenopbouw mogelijk is, is in 2019 verhoogd tot € 107.593 (2018: € 105.075).
Verkorting duur WW-uitkering en WGA-uitkering
Sinds 2016 gaat de maximale WW-duur per kwartaal omlaag. Tot 2016 was de maximale duur nog 38 maanden. Iemand die in het eerste kwartaal van 2019 wordt ontslagen, krijgt nog maximaal 25 maanden WW. Iedereen die vanaf 1 april 2019 wordt ontslagen, heeft een maximale WW-duur van 24 maanden. Dit blijft vervolgens het maximum.
Hetzelfde geldt voor iemand die in 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt.
Ontslagvergoeding
Bij ontslag kunnen werknemers die minimaal 2 jaar in dienst zijn geweest, recht hebben op een transitievergoeding (dus ook werknemers met tijdelijke contracten die dan aflopen).
De hoogte van de transitievergoeding is afhankelijk van het aantal dienstjaren van de ontslagen werknemer. De eerste 10 jaar geldt dat de transitievergoeding 1/3e van het maandsalaris is per gewerkt jaar. Voor de jaren daarboven geldt ½ maandsalaris per dienstjaar. De maximale transitievergoeding is in 2019 € 81.000 (2018: € 79.000).
Uit een Arrest van de Hoge Raad in 2018, blijkt dat een transitievergoeding ook verschuldigd is bij gedeeltelijk ontslag. Wanneer een werknemer door de werkgever gedwongen wordt om minder te gaan werken, moet over die vermindering dus ook een transitievergoeding betaald worden.
De overheid gaat werkgevers compenseren voor de transitievergoeding die ze moeten betalen aan werknemers die ze al twee jaar lang hebben doorbetaald als gevolg van ziekte. Wanneer deze wet precies ingaat, is afhankelijk van wanneer de uitvoerder, UWV, dit kan bolwerken. Vermoedelijk is dat vanaf 1 juli 2019.
Op 4 december 2018 is het Wetsvoorstel ter invoering van de Europese Richtlijn betaaldiensten goedgekeurd. Deze ligt nu eindelijk vast in Nederlandse wetgeving. PSD2 is de herziene versie van de Payment Services Directive (2007), het juridische fundament voor het girale betalingsverkeer van consumenten en bedrijven in Europa.
De Richtlijn regelt de rechten en plichten van de deelnemers, zoals wie als betaalinstelling mag optreden, de voorwaarden rond betaaltransacties en de informatie daarover. PSD2 beoogt meer concurrentie, meer innovatie, een betere consumentenbescherming en meer veiligheid in het Europese betalingsverkeer. De belangrijkste vernieuwing van PSD2 ten opzichte van de Richtlijn uit 2007 is dat zij, mits de rekeninghouder daarmee instemt, banken verplicht om toegang tot de betaalrekening te geven aan nieuwe typen betaalinitiatie- en informatiedienstverleners (zogenoemde ‘derde partijen’). Die partijen moeten wel een DNB-vergunning hebben.
Ook in de opleidingen van NIBE-SVV is de veranderde wet- en regelgeving opgenomen, zoals bijvoorbeeld in Wft Basis.