Prinsjesdag 2020: corona en investeren

Op 15 september 2020 was het weer Prinsjesdag. Vanwege corona was het een ongebruikelijke Prinsjesdag: geen rijtoer van het koningspaar, geen hoedjes en geen balkonscene of ander ceremonieel. Wel zoals elk jaar een troonrede en de bekendmaking van de overheidsplannen van het kabinet voor 2021. Welke impact hebben die plannen op  het geven van financieel advies?

Troonrede

Het belangrijkste punt uit de troonrede is dat er niet bezuinigd gaat worden, ondanks de economisch moeilijke tijd. Maar we moeten ons wel schrap zetten voor een economische terugslag, waarschuwde de koning. Hij herhaalde dat het derde noodpakket aan maatregelen om de economische gevolgen van corona het hoofd te bieden, vanaf 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021 zullen doorlopen. Ook zet de overheid extra geld in voor omscholing.
 
Overige punten uit de troonrede:

  • Er gaat € 500 miljoen naar het onderwijs om achterstanden weg te werken.
  • Er komt € 5 miljard beschikbaar om de stikstofproblematiek aan te pakken.
  • Investeringen in infrastructuur, woningbouw en verduurzaming worden naar voren gehaald, waarmee € 2 miljard is gemoeid.
  • De klimaatdoelstellingen zijn herhaald: 49% minder in 2030 en klimaatneutraal in 2050.
  • Het Nationaal Groeifonds, dat € 20 miljard behelst, moet het toekomstig verdienvermogen van Nederland veiligstellen, door innovaties te ondersteunen.
 

Relevante punten over de woningmarkt:

  • Starters hoeven de komende 5 jaar geen overdrachtsbelasting te betalen (zie verderop).
  • Huurders met een laag inkomen krijgen een huurverlaging als ze in een dure corporatiewoning wonen.
 

Koopkrachtontwikkeling

Voor 2021 gaat de regering uit van een inflatie van 1,5%, terwijl de gemiddelde inkomensstijging slechts 1,2% zal zijn. In beginsel gaan we er dus op achteruit. Maar omdat belastingen voor veel groepen omlaag gaan, valt het effect mee, zo is de verwachting. Over de hele linie zou de koopkracht er 0,8% op vooruit gaan.

Inkomstenbelasting 2021

De tariefschijven in de inkomstenbelasting worden aangepast. Sinds 2020 is er sprake van een tweeschijvenstelsel. (Voor AOW-gerechtigden gelden nog wel drie tarieven.)

  2020 2021
Tarief schijf 1 37,35% 37,10%
Tarief schijf 2 49,50% 49,50%
 
Grens schijf 1 € 68.507 € 68.507


Heffingskortingen

Een ander belangrijk onderdeel van de inkomstenbelasting is het systeem van de heffingskortingen. Er zijn vele verschillende heffingskortingen:

  • Algemene heffingskorting: de maximale algemene heffingskorting gaat omhoog van € 2.711 naar € 2.837, en de afbouw van deze heffingskorting (voor inkomens in 2021 boven de € 21.043) gaat sneller dan in 2020.
  • Arbeidskorting: de maximale arbeidskorting stijgt van € 3.819 naar € 4.205. De arbeidskorting neemt met 6% af boven een inkomen van € 35.652 (2020: € 34.954).
  • Ouderenkorting: de ouderenkorting voor pensioengerechtigden met een laag inkomen gaat € 81 omhoog naar € 1.703 (2020: € 1.622). De ouderenkorting wordt afgebouwd met 15% voor zover het inkomen uitkomt boven de € 37.970 (2020: € 37.372).
  • Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK): de IACK is een extra belastingkorting voor werkenden met een kind onder de 12 jaar. Als de belastingplichtige een partner heeft, geldt de IACK alleen voor de minstverdienende partner. De IACK begint op € 0 en neemt toe met 11,45% van het inkomen, voor zover dat hoger is dan € 5.157 (2020: € 5.072). De IACK is nooit hoger dan € 2.815. Dat is een verlaging ten opzichte van dit jaar. In 2020 is het maximum nog € 2.881.
 

Zelfstandigen

Voor zelfstandigen zijn de belastingplannen opnieuw minder positief. Een zelfstandige had in 2019 nog een zelfstandigenaftrek van € 7.280. Deze zelfstandigenaftrek zou vanaf 2020 jaarlijks omlaag gaan met € 250. Het plan was om deze aftrek tot 2028 af te bouwen tot een ondergrens van € 5.000. In 2020 bedraagt de zelfstandigenaftrek € 7.030.
In het Belastingplan 2021 wordt de afbouw van de zelfstandigenaftrek versneld en bovendien verder verlaagd. De verlaging bedraagt € 360 per jaar (in 2021: € 6.670). Tot 2028 wordt de zelfstandigenaftrek verlaagd tot € 4.120. Daarna gaat de verlaging door met € 110 per jaar tot € 3.240 in 2036.

Ook gaat de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet omhoog. Voor zelfstandigen gaat die van 5,45% (2020) naar 5,75% (2021), wat leidt tot een lastenverzwaring tot ongeveer € 180.
Tot slot heeft de tariefmaatregel ook een lastenverzwarend effect op zzp’ers met een hoger inkomen. De MKB-winstvrijstelling en zelfstandigenaftrek kunnen in 2021 maximaal tegen het tarief van 43% afgetrokken worden (2020: 46%).
De beperking van het aftrektarief zal doorgezet worden tot het basistarief van 37,03% bereikt wordt (zoals nu voorzien).
De achteruitgang voor zelfstandigen vindt de regering gerechtvaardigd, omdat zelfstandigen wel profiteren van de verhoging van de heffingskortingen.

Verder streeft het kabinet ernaar om begin 2021 een uitgewerkt voorstel over de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen te presenteren (de AOV-ZZP).

Toeslagen en de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen

Rijksoverheid en de Belastingdienst (als uitvoerder) worstelen al enige tijd met de complexe wetgeving rondom toeslagen. De schrijnende situatie van gezinnen bij wie (al dan niet terecht) kinderopvangtoeslag is teruggevorderd, wordt steeds duidelijker. De roep om de wetgeving rondom toeslagen te vereenvoudigen, neemt toe. Daarom is het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen ingediend.
Het kabinet zet met dit wetsvoorstel in op drie pijlers: het versterken van de menselijke maat in het toeslagenstelsel, het verbeteren van de praktische rechtsbescherming van burgers en het voorkomen van schrijnende situaties door het verlies van toeslagen als gevolg van partnerschap.

De verbeteringen in dit wetsvoorstel zijn een eerste stap. Daarnaast wordt gewerkt aan een cultuurverandering binnen de Belastingdienst.

Nog meer veranderingen op toeslagengebied

Ook veranderen bij de toeslagen nog enkele concrete aspecten:

  • De inkomensgrenzen voor de kinderopvangtoeslag (KOT) worden beperkt geïndexeerd. Dat wil zeggen dat ouders mogelijk iets sneller in een hogere inkomenscategorie vallen, waardoor ze minder KOT krijgen. Het recht op KOT wordt wel uitgebreid: ook partners waarvan er één werkt en de ander niet kan werken, omdat die permanent in de Wet langdurige zorg zit, krijgen recht op de KOT.
  • De bedragen voor het 3de en verdere kind in het Kindgebonden Budget wordt ruim verdrievoudigd van € 302 naar € 919 per kind.
  • De Zorgtoeslag gaat beleidsmatig omlaag. Het normpercentage voor alleenstaanden en meerpersoonshoudens gaat namelijk omhoog met 0,055% (tot respectievelijk 1,885% en 4,195%; 2020: 1,83% en 4,14%).
  • Sinds 2020 kent de Huurtoeslag geen ‘harde’ bovengrens meer. Tot en met 2019 verloor iemand die € 1 teveel verdiende, direct zijn hele huurtoeslag. Dat is nu veranderd. De huurtoeslag wordt sinds 2020 geleidelijk afgebouwd boven een bepaald inkomen.
    In 2021 komt er bovendien een éénmalige huurverlaging voor huurders bij woningcorporaties. De verlaging geldt alleen voor huurders met een inkomen onder de inkomensgrenzen. De huurprijs daalt in ieder geval tot de aftoppingsgrens (het in artikel 20, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag dat voor het huishouden van de huurder van toepassing is). Voor één- en tweepersoonshuishoudens is dat € 619,01, voor meerpersoonshuishoudens is dat € 663,40 per maand.
    De huurverlaging leidt wel tot een lagere huurtoeslag voor die personen. Toch gaan ze er gemiddeld € 40 op vooruit. De bekostiging van de huurverlaging vindt plaats door de verhuurderheffing voor woningcorporaties iets te verlagen.
 

Wet aanpassing box 3

De staatssecretaris van Financiën stelt in 2021 via een apart wetsvoorstel een andere Box 3-heffing voor:

  • De vrijstelling gaat van € 30.846 (€ 61.692 voor partners) naar € 50.000 (€ 100.000 voor partners).
  • De schijfgrenzen worden opnieuw vastgesteld, waarbij de 2de schijf begint bij een box 3-vermogen van € 100.000 en de 3de schijf bij een vermogen van € 1.000.000 (inclusief de vrijstelling).
  • Het belastingtarief wordt verhoogd naar 31% (2020: 30%).
 

Door dit nieuwe wetsvoorstel daalt het belastbaar inkomen in box 3 voor iedereen.
Maar de feitelijke te betalen belasting daalt niet voor iedereen: voor mensen met een vermogen boven de € 222.000 (met partner samen: € 444.000) stijgt de belastingdruk op vermogen.

Tarieven en rendementen box 3 in 2021

Voor 2021 zijn de volgende forfaitaire rendementen gepubliceerd van de 2 rendementsklassen:

  • rendement op sparen: 0,03% (2020: 0,07%). In de 1ste schijf wordt men geacht 67% van zijn vermogen te sparen en de rest te beleggen. In de 2de schijf is dat 21%, respectievelijk 79%. In de derde schijf 100% beleggen (en dus 0% sparen).
  • rendement op beleggen: 5,69% (2020: 5,28%).
 

De vrijstelling stijgt dus tot € 50.000 (2020: € 30.846) per belastingplichtige en de tariefschijven gaan omhoog. De vermogensrendementsheffing wordt in 2021 daardoor:

Vermogen boven vrijstelling van
€ 50.000
Gemiddeld rendement Belastingdruk (31%)
0 - € 50.000 1,898% (2020: 1,789%) 0,588% (2020: 0,53%)
€ 50.000 - € 950.000 4,501% (2020: 4,185%) 1,395% (2020: 1,26%)
Meer dan € 950.000 5,69% (2020: 5,28%) 1,764% (2020: 1,58%)


De belastingdruk boven de vrijstelling neemt dus wel toe. Maar omdat de vrijstelling hoger is, wordt die belasting geheven over een lager belastbaar vermogen.

Om te voorkomen dat door de hogere vrijstelling in box 3 meer mensen recht hebben op regelingen als zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag, wordt de vermogenstoets voor die regelingen aangepast. Er staan in het wetsvoorstel aparte vrijstellingsbedragen genoemd ten behoeve van de vermogenstoets voor deze regelingen.

Differentiatie overdrachtsbelasting

Een laatste fiscale wijziging is het voorstel om de overdrachtsbelasting aan te passen. Starters tussen de 18 en 35 jaar oud hoeven die straks niet meer te betalen. Voor doorstromers blijft het tarief 2% (als ze zelf in de woning gaan wonen). Voor beleggers of anderen die een woning kopen, en er niet zelf in gaan wonen, gaat het tarief omhoog van 6% naar 8%.

Sociale Zekerheid

De huidige belangrijkste socialezekerheidswetten, zoals Anw, WIA en WW, veranderen niet voor de werknemer. De temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd was al bekend.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid noemt in zijn begrotingsstaat wel enkele beleidsprioriteiten, onder andere:

  • Via de Brede Schuldenaanpak kunnen gemeenten vanaf 2021 eerder signaleren wanneer mensen beginnende schulden krijgen, zodat gemeenten kunnen ingrijpen voordat die schulden problematisch worden.
  • Het wordt voor werkgevers eenvoudiger om mensen met een beperking aan te nemen (‘Breed Offensief’).
 

Wetsvoorstel RVU, verlofsparen en bedrag ineens
Ruim een week voor Prinsjesdag 2020 is een wetsvoorstel ingediend, waardoor:

  • werknemers tot drie jaar voor hun pensioenleeftijd (deels) betaald kunnen stoppen met werken, zonder dat de werkgever hiervoor een ‘boete’ moet betalen;
  • werknemers tot 100 weken (nu nog 50 weken) bij hun werkgever verlof kunnen sparen;
  • pensioengerechtigden op de pensioendatum maximaal 10% van hun pensioen ineens kunnen opnemen. Dat geldt ook voor derdepijlervoorzieningen, zoals lijfrenten. Dit zal niet eerder ingaan dan in 2022.
 

Meer informatie

 

Met de PA-tool Wft Triple A van NIBE-SVV beschik je altijd over actuele informatie. Ook de op Prinsjesdag aangekondigde kabinetsplannen vind je hier.

Deel dit artikel
Wellicht ook interessant
Heb je vragen?
Onze opleidingsadviseurs zijn nu telefonisch bereikbaar. Op werkdagen van 08.30 tot 17.00 uur. WhatsApp van 10.00 tot 16.00 uur.
Schrijf je in voor de Nieuwsbreak
Ontvang maandelijks het laatste nieuws uit de financiële sector en van NIBE-SVV in je mailbox.
Incompany mogelijkheden

Wil je met je team, afdeling of organisatie je kennis en vaardigheden vergroten? Volg samen een training uit ons uitgebreide aanbod. Ook maatwerk mogelijk!