Bij het afwijzen van een schadeclaim moet de verzekeraar goed onderbouwen waarop de afwijzing gebaseerd is. En die afwijzing moet sporen met de uitsluitingen in de polisvoorwaarden. Dat blijkt uit een paar uitspraken die de Geschillencommissie van Kifid onlangs deed.
De Geschillencommissie van Kifid kreeg twee zaken over waterschade voorgelegd. Op 8 juli 2019 deed de Geschillencommissie in beide zaken uitspraak. In de eerste zaak waren de hoofdvragen: was de schade voorzienbaar en was er verband met een komende verbouwing? In de tweede zaak ging het vooral over: was er sprake van een constructiefout of een plotseling defect? Beide zaken eindigden in het voordeel van verzekerde.
In verband met een verbouwing richtte verzekerde in de tuin een nooddouche in. Die was met een gewone, niet gewapende tuinslag aangesloten op een tappunt in de bijkeuken. Na het douchen bleef de druk op de slang staan. In de nacht stroomde water door een gaatje in de slang het huis in, met schade aan de vloer tot gevolg.
Verzekerde heeft een allriskverzekering met onder andere de volgende bepalingen:
De verzekerde deelde bij de melding van de schade mee dat de verbouwing op 18 juni 2018 was begonnen. De aannemer heeft schriftelijk verklaard pas op 20 juni 2018 echt gestart te zijn.
Volgens de gevolmachtigde is de schade niet onvoorzien, omdat de verzekerde de kraan niet gesloten heeft. Daardoor is druk op de waterslang blijven staan. Het niet-gebruiken van een gewapende slang en het niet-sluiten van de kraan levert bovendien merkelijke schuld van verzekerde op. Omdat de nooddouche is geplaatst in verband met de interne verbouwing, is er causaal verband en is de dekkingsbeperking tijdens ingrijpende interne verbouwing van toepassing.
De Geschillencommissie ziet het anders. Het open laten staan van de kraan hoeft niet te leiden tot het ontstaan van een gaatje in de slang. Daarmee is de schade voor verzekerde onvoorzien. Als de gevolmachtigde een andere omschrijving had willen geven aan onvoorzien, dan had hij dat in zijn voorwaarden moeten vermelden.
Ook het beroep op merkelijke schuld heeft de gevolmachtigde onvoldoende onderbouwd, aldus Kifid. Een verzekerde mag geen dingen doen, waarvan hij weet of behoort te weten dat een aanmerkelijke kans bestaat dat deze tot schade zullen leiden. Er is ook sprake van ‘merkelijke schuld’ wanneer, naar objectieve maatstaven (ook als verzekerde zich daar niet van bewust is), een situatie een zodanige aanmerkelijke kans op schade meebrengt, dat de verzekerde zich van dat gevaar bewust had moeten zijn. Volgens de Geschillencommissie blijkt niet uit de rapportage van de expert dat verzekerde zich bewust had moeten zijn van het risico.
Ten slotte heeft de commissie naar de aanvangsdatum van de verbouwing gekeken. Omdat de aannemer pas op 20 juni 2018 begon, kan de gevolmachtigde zich niet beroepen op de dekkingsbeperking tijdens verbouwing. De schade vond namelijk plaats op 18 juni, vóór aanvang van de verbouwing.
De gevolmachtigde moet dan ook de gehele schade vergoeden.
In deze zaak heeft verzekerde in 2014 een waterontharder laten monteren. In 2016 ontstond aanzienlijke waterschade (€ 81.446,-) doordat een moer bezweek. De verzekeraar wijst de schadeclaim af.
De verzekeraar beroept zich op:
Volgens de verzekerde was de breuk plotseling ontstaan. De moer was namelijk een paar dagen daarvoor nog heel. Er is geen sprake van een constructiefout, omdat het keuringsinstituut dat de installatie onderzocht, in het rapport heeft vermeld dat niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat de schade werd veroorzaakt door het gebruik van een starre verbinding in plaats van een flexibele verbinding.
De verzekeraar daarentegen is van mening dat de breuk niet plotseling was, maar veroorzaakt werd door een foute montage. En zelfs als dat niet het geval was, dan was er in ieder geval sprake van slecht onderhoud en dat is ook uitgesloten in de polisvoorwaarden, vindt de verzekeraar.
Kifid volgt de verzekerde. Verzekerde heeft aangetoond dat de lekkage het gevolg is van een plotselinge gebeurtenis. De verzekeraar zou moeten bewijzen dat het gaat om een constructiefout, maar is daar niet in geslaagd. Ook het beroep van de verzekeraar op slecht onderhoud honoreert de Geschillencommissie niet. Het eventueel te strak aandraaien van de bout is geen slecht onderhoud, maar hooguit verkeerd onderhoud. En dat is niet uitgesloten, aldus de commissie. Die vindt dat je (algemene) voorwaarden in het voordeel van de klant moet uitleggen als je, op goede gronden, over de uitleg van mening kunt verschillen. Kortom, de verzekeraar moet de schade vergoeden.
Het is belangrijk dat de adviseur of belangenbehartiger steeds controleert of een afwijzing van een schade door een verzekeraar terecht is. Het is niet voldoende dat de verzekeraar verwijst naar een uitsluiting in de polis. Hij moet de claimafwijzing goed onderbouwen. Dat wil zeggen: aantonen dat de uitgesloten omstandigheden zich hebben voorgedaan. Schadebehandelaars moeten bij de beoordeling van claims daarmee rekening houden.
Lees de Kifid-uitspraken 2019-479 en 2019-480.
NIBE-SVV heeft diverse schadeopleidingen die inzicht geven in de behandeling van schades: