Op Prinsjesdag, 19 september 2023, heeft het demissionaire kabinet de overheidsplannen voor 2024 bekendgemaakt. Deze stonden vooral in het teken van maatregelen voor meer bestaanszekerheid. In dit artikel vatten we de belangrijkste plannen samen die relevant zijn voor jou als financieel dienstverlener.
Concrete voor de financiële dienstverlening relevante plannen die in de Troonrede zijn uitgesproken, zijn:
Let op: na Prinsjesdag barst traditiegetrouw de discussie over de plannen los (de Algemene Politieke Beschouwingen). Uit ervaring weten we dat er op basis hiervan nog veel kan veranderen.
De focus ligt op het verlagen van het aantal huishoudens dat onder de armoedegrens ligt. Hiervoor stelt de overheid ruim € 2 miljard beschikbaar. Zonder dit extra geld zou het percentage mensen onder de armoedegrens stijgen tot 5,7%. Nu blijft het gelijk aan het percentage in 2023, namelijk 4,8%.
Het geld kan niet meer zo makkelijk geleend worden, nu ook de rente op staatsschulden sterk is gestegen (op dit moment 1,6% volgens de CPB-raming). Bovendien groeit de economie volgend jaar ook niet erg hard (1,5%, tegenover 0,7% in 2023). Het tekort op de begroting mag ook niet te hoog zijn. In Europa is afgesproken dat dit maximaal 3% van het bruto binnenlands product (BBP) mag zijn. Nederland leunt daar tegenaan: in 2024 wordt het tekort 2,9%. Dat komt neer op € 30,7 miljard (€ 433,6 aan uitgaven tegenover € 402,9 aan inkomsten). Het BBP van Nederland ligt tegenwoordig net iets boven de € 1 biljoen (€ 1.000 miljard).
De totale staatsschuld loopt dus op. Maar in verhouding tot andere Europese landen is die van Nederland nog laag: 47,3% in 2024. De Europese grens ligt op 60%, hoewel de meeste landen zich daar weinig van aantrekken. Maar het begrotingstekort in Nederland loopt wel op: dat wordt 52,9% in 2028.
Bij alle grote uitgaven van de overheid, zitten ook diverse incidentele uitgaven. Denk hierbij aan het herstellen van het Toeslagenschandaal (ruim € 7 miljard) en de gevolgen van gaswinning (ruim € 22 miljard). Ook de kosten van de oorlog in Oekraïne wordt begroot op € 3,4 miljard in 2024.
Deze uitgaven zijn beduidend minder dan wat er normaal gesproken wordt uitgegeven aan de zorg (ruim € 111 miljard) en de sociale zekerheid (ook bijna € 111 miljard).
Om de armoede te bestrijden moet geld worden uitgetrokken dat ergens anders vandaan moet komen.
We zetten hieronder globaal de plussen (in het voordeel van huishoudens) en minnen (in het nadeel van huishoudens) naast elkaar. Hierbij beperken we ons tot de maatregelen die persoonshuishoudens raken. Bedrijfsmatige maatregelen, zoals aanpassingen in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en doorschuifregeling (DSR) laten we in dit schema achterwege.
Verderop in dit artikel specificeren we een paar van die maatregelen, die relevant zijn voor financieel dienstverleners.
Voordelen (lage inkomens en uitkeringsgerechtigden) |
Nadelen (hoge inkomens, ondernemers, vermogenden en AOW-gerechtigden met pensioen) |
---|---|
Verhoging kindgebonden budget | Verlaagde indexatiegrens toptarief (tot AOW) en tarieven II en III (na AOW) inkomstenbelasting |
Verhoging huurtoeslag | Verlaging mkb-winstvrijstelling (hogere belasting voor zzp’ers en andere ondernemers) |
Verhoging arbeidskorting lage inkomens | Hogere accijnzen tabak en alcohol |
Schrappen van verlaging Wajong-heffingskorting | Hoger belastingtarief in box 3 |
Dubbele algemene heffingskorting in de bijstand niet verder omlaag | Geen indexatie vrijstelling box 3 |
Noodfonds Energie (tot maart 2024) bij onbetaalbare energierekening | Het tarief in de eerste schijf box 1 gaat omhoog |
Hogere bijzondere bijstand i.v.m. schuldproblematiek | |
Aanpassing toeslagpartnerbegrip | |
Verhoging reiskostenvergoeding |
De punten hierboven hebben gevolgen voor de koopkracht, maar dit is niet voor iedereen positief. Het ligt sterk aan de persoonlijke situatie. Zo stijgt de koopkracht van een bijstandsgerechtigde met twee kinderen (+ 1,9%), maar daalt die voor een alleenstaande bijstandsgerechtigde (- 4,3%).
Of koopkracht stijgt, is sterk afhankelijk van de inflatie. Daarop heeft de overheid geen invloed. Er wordt uitgegaan van een inflatie van 3,6%. Maar ook van een loonstijging van 5,2% (of een even hoge inkomensstijging van uitkeringsgerechtigden of zzp’ers). Kort gezegd: als het inkomen en de belastingen van iemand precies even hoog zouden blijven, wordt de koopkracht alsnog 3,6% lager vanwege de inflatie.
In grote lijnen is daaruit op te maken dat vrijwel iedereen met kinderen erop vooruitgaat. Dat geldt ook voor werknemers. Zelfstandigen gaan er nauwelijks op vooruit, of zelfs op achteruit. Als zelfstandigen hun tarieven niet verhogen, gaat deze groep er altijd op achteruit.
De tariefschijven in de inkomstenbelasting worden aangepast. Sinds 2020 is er sprake van een tweeschijvenstelsel (voor AOW-gerechtigden gelden nog wel drie tarieven.) We beperken ons in dit artikel op de wijzigingen in 2023 ten opzichte van 2022 voor mensen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt.
2023 | 2024 | |
---|---|---|
Tariefschijf 1 | 36,93% | 36,97% |
Tariefschijf 2 | 49,50% | 49,50% |
Grens schijf 1 | € 73.031 | € 75.624* |
*de indexatiefactor is dit jaar 1,099 (veel cijfers worden met 9,9% verhoogd). Dat geldt niet voor de schijfgrens van het toptarief. Die zou € 80.261 moeten worden, maar wordt slechts € 75.624. Door deze lagere indexatie kunnen armoedemaatregelen worden bekostigd.
Een voorbeeld: een belastingplichtige werknemer die € 60.000 bruto per jaar verdient, betaalt dus € 24 meer inkomstenbelasting in het jaar 2023 ten opzichte van 2022.
Een ander belangrijk onderdeel van de inkomstenbelasting, is het systeem van de heffingskortingen. Er zijn vele verschillende heffingskortingen. De maximale algemene heffingskorting gaat in 2024 van € 3.070 naar € 3.374. De afbouw van deze heffingskorting voor inkomens in 2024 boven de € 24.904 (2023: € 22.660) blijft 6,095% van het inkomen boven die grens.
Sinds 2023 is de afbouw van de Algemene heffingskorting gebaseerd op het verzamelinkomen (box 1, 2 en 3 samen). Tot en met 2022 vond de afbouw alleen over inkomen uit box 1 plaats.
De maximale arbeidskorting gaat omhoog van € 5.052 naar € 5.553 (indexatie + € 115 extra). De afbouw van die arbeidskorting neemt met 6,51% (gelijk aan 2023) af boven een inkomen van € 39.898 (2023: € 37.626). De inkomensgrens is een schatting. Die moet nog definitief worden vastgesteld. En voor lagere inkomens gelden andere maximale bedragen.
De ouderenkorting voor pensioengerechtigden met een laag inkomen, gaat in 2024 met € 182 omhoog naar € 2.017 (2023: € 1.835). De ouderenkorting wordt afgebouwd met 15% voor zover het inkomen uitkomt boven de € 44.936 (2023: € 40.888).
De IACK is een extra belastingkorting voor werkenden met een kind onder de 12 jaar. Als de belastingplichtige een partner heeft, geldt de IACK alleen voor de minstverdienende partner. De IACK begint op € 0 en neemt toe met 11,45% van het inkomen, voor zover dat hoger is dan (naar schatting) € 6.096 (2023: € 5.547). De IACK is nooit hoger dan € 2.961 (2023: € 2.694).
In 2024 wordt rekening gehouden met co-ouderschap bij gescheiden ouders die om-en-om het kind verzorgen. Tot en met 2023 komt een ouder alleen voor IACK in aanmerking als het kind minimaal 6 maanden op het adres van die ouder staat ingeschreven. Dat criterium wordt versoepeld tot de eis dat het kind ten minste 156 dagen bij een van die ouders verblijft.
Vanaf 2025 wordt de IACK helemaal afgeschaft. Dat wil zeggen dat deze niet meer geldt voor ouders van kinderen die geboren zijn op of na 1 januari 2025. Voor kinderen die tot en met 2024 geboren zijn, geldt dat de ouders overgangsrecht krijgen: tot hun jongste kind 12 jaar wordt, blijven zij IACK ontvangen. Daarmee verdwijnt de IACK in 2037 dus echt.
Voor zelfstandigen zijn de belastingplannen in lijn met wat eerder is ingezet: de fiscale voordelen worden verder afgebouwd. Een zelfstandige had in 2019 nog een zelfstandigenaftrek van € 7.280. Dit bedrag komt standaard in mindering op de brutowinst uit onderneming en is dus onbelast. Het is dus geen ‘heffingskorting’, zoals de hierboven genoemde kortingen.
Sinds het belastingplan 2021 wordt de afbouw van de zelfstandigenaftrek versneld en bovendien verder verlaagd. Vanaf 2023 wordt deze aftrek nog veel sneller afgebouwd.
De verlaging leidt in 2024 tot een zelfstandigenaftrek van € 3.750 (2023: € 5.030). Daarmee wordt de mkb-winstvrijstelling verlaagd van 14% naar 12,7% van de winst.
Het kabinet beoogt elk jaar de belastingdruk voor zelfstandigen verder te verhogen tot die van werknemers. Dat gaat de laatste jaren steeds sneller.
Maar de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet gaat omlaag. Voor zelfstandigen gaat die van 5,43% (2023) naar 5,32% (2024).
Er zijn enkele wijzigingen binnen de toeslagen:
Hieronder staan nog enkele fiscale wijzigingen (behoudens die in box 3) die mogelijk relevant zijn.
Er veranderen opnieuw enkele zaken aan box 3 (de Overbruggingswet box 3). Deze overbruggingswet is nodig tot in 2027 (of later) een nieuwe box 3-belasting op werkelijk rendement moet ingaan. Wij gaan hier niet op die plannen in, maar beperken ons tot de wijzigingen zoals die voor 2024 in box 3 worden voorgesteld.
De staatssecretaris had in het voorjaar al aangekondigd dat (fictieve rendementen op) bepaalde vermogensbestanddelen in sommige gevallen onterecht worden belast.
Hij stelt nu voor in het Belastingplan 2024 deze onrechtvaardigheid recht te trekken. Hij wil hier zelfs terugwerkende kracht aan geven, zodat het ook in heel 2023 al geldt. Het gaat om:
De vermogensgrens van € 57.000 (per belastingplichtige) waaronder geen vermogensrendementsheffing verschuldigd is, wordt in 2024 niet geïndexeerd. In principe zou dit bedrag met 9,9% (de index) verhoogd moeten worden. Om de maatregelen tegen armoede te betalen, wordt de vrijstelling dus niet verhoogd.
Het tarief in box 3 wordt verhoogd van 32% naar 34%. De verhoging was voorzien voor 2025, maar wordt naar voren gehaald. Hiervoor geldt hetzelfde argument als voor het niet indexeren van de vrijstelling.
De voorgenomen wet die belasting op werkelijk rendement moet heffen, gaat niet eerder in dan in 2027. Er zijn inmiddels contouren geschetst van dit nieuwe stelsel, waarbij het werkelijke rendement op spaargeld en beleggingen wordt belast. Voor vermogensbestanddelen waarvan het rendement niet makkelijk is vast te stellen, zoals vastgoed, geldt een vermogenswinstbelasting: als het vastgoed verkocht wordt, wordt de winst over dit vastgoed belast.
Eén dag voor Prinsjesdag publiceerde de Advocaat-Generaal (AG) van de Hoge Raad zijn advies over de Wet Rechtsherstel box 3. Hij concludeert dat alle bezwaarmakers over de periode 2017 tot en met 2021 belast zouden moeten worden op basis van het werkelijk behaalde rendement. Hij acht de Wet Rechtsherstel zelf in strijd met de wet, als het fictieve belaste rendement te veel afwijkt van het werkelijke rendement.
Omdat de rekenmethodiek van de Overbruggingswet (2022 tot en met 2026 of langer) in grote lijnen dezelfde is als van de Wet Rechtsherstel, zou ook die niet rechtsgeldig zijn.
De Hoge Raad moet nog oordelen over de conclusie van de AG (verwacht: rond maart 2024). Het is dus nog niet zeker dat de Hoge Raad het advies opvolgt.
Bijna alles wat met Prinsjesdag wordt genoemd als regeringsbeleid, is niets meer dan een voorstel. In de komende weken zal hier nog veel aan veranderen, onder druk van de oppositie, of als ruilmiddel tussen coalitiepartijen. Ook de Tweede Kamerverkiezingen op 22 november 2023 zullen invloed hebben op de plannen. Kortgezegd: wat we hier samenvatten, is niet zeker. Daarom is het verstandig om je financiële advies voor je klanten nog niet aan te passen op basis van de informatie in dit artikel.
Veel opleidingen van NIBE-SVV behandelen de Prinsjesdagmaatregelen, bijvoorbeeld:
Of probeer onze tool Wft Triple A gratis uit met een proefabonnement (stopt na twee maanden automatisch). Je vindt er uitgebreide informatie over de op Prinsjesdag aangekondigde kabinetsplannen. Én je bent altijd aantoonbaar permanent actueel (PA).