Sinds een half jaar gaat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit van de geactualiseerde versie van de Leidraad tweedepijler pensioenadvies. Deze geactualiseerde leidraad geeft uitleg over de normen van artikel 4:23 Wft en is specifiek bedoeld voor de pensioenadviseur die de werkgever adviseert over tweedepijler pensioenproducten. Hoewel de leidraad geen wetgeving is, verwacht de AFM wel dat pensioenadviseurs de geactualiseerde leidraad toepassen in hun pensioenadviespraktijk. Dat betekent: daar waar in de leidraad staat ‘de AFM vindt, verwacht, meent’, gaat zij ervan uit dat deze zaken ook concreet onderdeel uitmaken van het adviesdossier. We lopen de leidraad met u door.
Niet alles is nieuw
De geactualiseerde Leidraad is, op enkele nuanceringen na, in grote lijnen gelijk aan de oude leidraden uit 2009 en 2010. Wel nieuw is het hoofdstuk over de advisering van beschikbare premieregelingen.
Goed om te weten
De nieuwe leidraad omvat maar 1 document, bestaande uit 6 hoofdstukken. De hoofdstukken 1 tot en met 5 komen in grote lijnen overeen met de ‘oude’ leidraad. In hoofdstuk 6 vindt u de aandachtspunten voor Wft-advies over beschikbare premieregelingen.
Per hoofdstuk is het volgende voor u van belang:
- Hoofdstuk 1 gaat over de reikwijdte van Wft-pensioenadvies en de scope van de leidraad. In vergelijking met de oude leidraad weinig nieuws. De fasen van het Wft-adviesproces (inventariseren, analyseren, adviseren en nazorg geven) zijn hetzelfde gebleven. Dit hoofdstuk gaat vooral in op de eerste 3 fasen van het adviesproces.
- Hoofdstuk 2 behandelt een aantal belangrijke uitgangspunten voor een geschikt Wft-advies. Ook hierin weinig verandering ten opzichte van de oude leidraad. Belangrijke aanvullingen zijn wel dat de adviseur bij zijn advies rekening moet houden met al bestaande arbeidsvoorwaardelijke afspraken over pensioen. Dat wil zeggen dat de adviseur moet onderzoeken of er een bestaande pensioenregeling is voordat hij mag adviseren over een nieuw pensioenproduct.
Daarnaast stelt de AFM in de leidraad dat het gebruik van pensioenadviessoftware als hulpmiddel kan bijdragen aan een geschikt advies. Maar de adviseur moet zich er wel van bewust zijn dat alleen de output van de pensioenadviessoftware niet voldoende is voor een geschikt advies.
- In de hoofdstukken 3 tot en met 5 komen de inventarisatiefase (artikel 4.23, lid 1, onderdeel a Wft) en de uitwerking daarvan aan bod. U vindt er uitleg over het verzamelen, interpreteren en analyseren van:
- informatie over de financiële positie van de werkgever (H3);
- informatie over de kennis en ervaring van de werkgever (H4);
- informatie over de doelstellingen en risicobereidheid van de werkgever (H5).
Inhoudelijk zijn deze hoofdstukken nagenoeg gelijk aan de eisen uit de vorige leidraden, op enkele nuanceringen na.
Belangrijk is dat de AFM van de adviseur verwacht dat hij, voor zover mogelijk, in zijn advies de financiële positie van de werkgever cijfermatig onderbouwt. Met name zijn conclusie waarom de pensioenlast van het te adviseren pensioenproduct zowel nu als op de langere termijn (prognoses, ondernemingsplannen en verwachtingen), gezien het budget van de werkgever, betaalbaar zal zijn.
- Hoofdstuk 6 gaat in op het advies van een pensioenproduct op basis van een beschikbare premieregeling. De leidraad onderscheidt de volgende aandachtsgebieden:
- doelstelling en risicobereidheid van de werkgever voor zijn werknemers;
- nadrukkelijke aandacht voor beleggingen;
- kennis en begrip van de werking van het product en het beleggingsbeleid.
Beschikbare premieregelingen
De AFM verwacht dat de pensioenadviseur de volgende onderwerpen meeneemt in het advies over de beschikbare premieregeling:
- De doelstelling en de risicobereidheid van de werkgever voor zijn werknemers
Bij een beschikbare premieregeling op basis van beleggingen is het pensioenresultaat vaak minder zeker. Het beleggingsrisico ligt bij de werknemer. Daarom is het van belang dat de adviseur in beeld brengt welke mate van (on)zekerheid de werkgever voor zijn werknemers acceptabel vindt. Met andere woorden: de adviseur moet concreet vaststellen wanneer de pensioendoelstelling van de werkgever voor zijn werknemers mogelijk niet meer wordt behaald. Ook moet de adviseur rekening houden met staffelmogelijkheden en de verschillende gradaties van (on)zekerheid in de verschillende varianten van beschikbare premieregelingen. Bij een zuivere premieovereenkomst zal de onzekerheid groter zijn dan bij een premieovereenkomst waarbij de premie gebruikt wordt voor een gegarandeerd kapitaal of voor een directe omzetting in een pensioenuitkering.
- Nadrukkelijke aandacht voor beleggingen
De adviseur moet aandacht besteden aan het beleggingsbeleid en de onzekerheden van de omvang van de pensioenuitkeringen.
De inrichting van het pensioenproduct dat hij adviseert, het beleggingsbeleid en de kostenstructuur van de pensioenuitvoerder bepalen mede de mate van onzekerheid van de omvang van de toekomstige pensioenuitkeringen.
In de Pensioenwet (PW) is vastgelegd dat een pensioenuitvoerder ten aanzien van de beleggingen moet handelen volgens de zogenaamde prudent person-regel. Dit betekent dat hij als een ‘goed huisvader’ de pensioengelden dient te beleggen. Maar toch verschillen de pensioenresultaten per pensioenuitvoerder. De PW kent slechts zeer algemene kaders voor de manier waarop moet worden belegd, de beleggingskosten en de afdekking van het renterisico. Hoe een pensioenuitvoerder daar concreet invulling aan geeft, verschilt per uitvoerder en per product.
Het is nu de taak van de adviseur om te beoordelen of het geadviseerde product passend is voor de werkgever. Meer concreet: de adviseur moet vaststellen of het geadviseerde product aansluit bij de mate van (on)zekerheid die de werkgever voor zijn werknemers acceptabel vindt. Hierbij moet hij rekening houden met de wensen van de werkgever ten aanzien van actief en passief beleggen en de kostenstructuur van de beleggingen.
- Kennis en begrip van de werking van de producten en het beleggingsbeleid
Om een passend pensioenproduct te kunnen adviseren, moet de adviseur de verschillende pensioenproducten niet alleen kennen, maar ook begrijpen. Hoe werken ze? Wat is het gevoerde beleggingsbeleid? Welke risico’s nemen de aanbieders daarbij? Bovendien is het van belang dat de adviseur inventariseert of de werkgever al dan niet de mogelijkheid voor beleggingsvrijheid wil meenemen.
Niet onderschatten
De onderbouwing van het geadviseerde pensioenproduct aan de werkgever en de vastlegging daarvan in het adviesdossier moet u niet onderschatten. De AFM controleert of de genoemde aandachtspunten ook concreet deel uitmaken van het advies en het adviesdossier. Afwijken van de leidraad mag wel (het blijft tenslotte een leidraad), maar dan moet u dat wel goed kunnen onderbouwen.
Wilt u meer informatie hierover?
Ook in een aantal opleidingen van NIBE-SVV komt de leidraad uitgebreid aan bod: