In de wetsvoorstellen Belastingplan 2018 en Overige Fiscale Maatregelen is niet veel concreets terug te vinden over pensioen. Maar dat betekent niet dat er zich per 1 januari 2018 geen wijzigingen op pensioengebied zullen voordoen.
Op grond van de raming van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) stijgt de levensverwachting, zodat de AOW-leeftijd in 2022 omhoog gaat naar 67 jaar en drie maanden. Ook de pensioenrichtleeftijd voor aanvullende pensioenen gaat van 67 jaar naar 68 jaar. Die pensioenrichtlijn gaat wel veel eerder in, namelijk al op 1 januari 2018.
De pensioenrichtleeftijd is een rekenleeftijd die wordt gebruikt voor de berekening van de jaarlijkse maximaal toegestane fiscale pensioenopbouw.
Je zou opnieuw een aanpassing van de opbouwperscentages verwachten. In 2015 was er namelijk sprake van aanpassing van het fiscale kader voor aanvullende pensioenen. Op grond daarvan werd een ambitieniveau van 75% middelloon in 40 jaar of 66,28% eindloon in 40 jaar vastgesteld, corresponderend met een opbouwpercentage van 1,875% respectievelijk 1,657% per dienstjaar. Het aantal dienstjaren is in beginsel toegenomen met 1 jaar, wat zou betekenen dat het opbouwpercentage weer omlaag gaat.
Dat is echter niet het geval. De opbouwpercentages blijven gewoon hetzelfde en het ambitieniveau van 75% middelloon en 66,28% eindloon ook, maar nu betreft het een pensioen vanaf 68 jaar.
Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP) heeft ook de opbouwpercentages die behoren bij een lagere pensioenleeftijd dan 68 jaar gepubliceerd.
De staffels voor beschikbare premieregelingen moeten wel worden aangepast. De huidige staffels zijn immers gebaseerd op een pensioenopbouw van 1,875% per dienstjaar bij middelloon, ingaande op 67 jaar. Dat wijzigt nu dus in een pensioenopbouw die eveneens is gebaseerd op 1,875% per dienstjaar bij middelloon, maar dan ingaande op 68 jaar.
Het CAP heeft al voorlopige staffels met pensioenrichtleeftijd 68 gepubliceerd.
Door de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar is het van belang om aandacht te schenken aan de opgebouwde pensioenen met een lagere pensioenleeftijd dan 68 jaar. Deze gaan immers in op de in de pensioenregeling vastgestelde pensioenleeftijd. Er kan dan een situatie ontstaan dat men pensioen ontvangt, terwijl men nog doorwerkt.
Als dit niet gewenst is, zullen deze opgebouwde pensioenen moeten worden uitgesteld en omgerekend in pensioenaanspraken met pensioenleeftijd 68 jaar, althans als de regeling dat mogelijk maakt.
Het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen, met beoogde ingangsdatum eveneens 1 januari 2018, stelt voor (artikel 83 PW) dat pensioenuitvoerders, onder voorwaarden, collectief de opgebouwde pensioenaanspraken mogen aanpassen aan de nieuwe, hogere pensioenrichtleeftijd.
Als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar, wordt de periode tussen het bereiken van de AOW-leeftijd en de pensioenleeftijd langer.
Dat komt doordat een verhoging van de pensioenleeftijd 1 jaar bedraagt, terwijl de verhoging van de AOW-leeftijd maximaal 3 maanden bedraagt.
In veel arbeidsovereenkomsten is vastgelegd dat het dienstverband eindigt bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Op dat tijdstip gaat de AOW-uitkering in, ontvangt men geen salaris meer, terwijl ook het pensioen nog niet is ingegaan. Bovendien kan de dekking voor het partnerpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen in de periode vanaf de beëindiging van het dienstverband tot de ingang van het werkgeverspensioen komen te vervallen.
De impact van de wijziging van de pensioenrichtleeftijd is groot. Het is van groot belang te inventariseren welke acties ondernomen moeten worden als op 1 januari 2018 de pensioenleeftijd omhoog gaat naar 68 jaar. Een aantal aandachtspunten: