Met ingang van 1 januari 2016 is de ouderentoeslag afgeschaft. Vanaf 2016 gelden voor oudere belastingplichtigen dezelfde regels als voor andere belastingplichtigen voor wat betreft het heffingsvrije vermogen in box 3. Het heffingsvrije vermogen bedraagt in 2016 maximaal € 24.437 per belastingplichtige en € 48.874 voor fiscale partners. Per 1 januari 2016 is ook de ouderenkorting omlaag gegaan met € 83. Hierdoor gaan ouderen meer belasting betalen.
Belastingplichtigen die aan het einde van het kalenderjaar de AOW-leeftijd hadden bereikt, hadden recht op de ouderentoeslag als het te belasten vermogen – na aftrek van het heffingsvrije vermogen, maar vóór toepassing van de ouderentoeslag – niet meer bedroeg dan € 279.708 per belastingplichtige. Voor fiscaal partners gold het dubbele bedrag van € 559.416 (bedragen in 2015).
De hoogte van de toeslag was afhankelijk van het inkomen uit werk en woning (box 1) van de belastingplichtige. Hierbij moest worden uitgegaan van het inkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. De toeslag werd individueel bepaald. Dat wil zeggen dat er per belastingplichtige werd gekeken of een belastingplichtige voldeed aan de voorwaarden.
Ouderen die een laag inkomen (tot € 19.895, ongeveer het begin van de tweede schijf voor box 1) hebben en hun vermogen deels als oudedagsvoorziening aanwenden, gaan een relatief hogere belasting betalen over hun vermogen in box 3. In box 1 wordt hun inkomen immers belast tegen het laagste tarief van 18,35%, terwijl hun vermogen wordt belast tegen 30% in box 3. Zij gaan per saldo een hoger tarief betalen dan ouderen die een behoorlijk pensioen (box 1) hebben opgebouwd. Niet iedereen is in staat of in de gelegenheid gesteld om een pensioen- of een lijfrentevoorziening op te bouwen. Sommige mensen hebben er bewust voor gekozen om geen pensioen- of lijfrentevoorziening in box 1 op te bouwen, maar te sparen in box 3 teneinde hun oude dag te financieren. Deze groep mensen wordt geraakt door de afschaffing van de ouderentoeslag.
In 2015 bedroeg de extra vrijstelling van de ouderentoeslag in box 3 nog maximaal zo'n € 28.000 per fiscale partner. Wie over dit bedrag in 2016 1,2% belasting moet betalen, is ruim € 330 per fiscale partner per jaar meer kwijt.
Voor een deel van de AOW’ers heeft het verdwijnen van de ouderentoeslag nog ingrijpender gevolgen. Spaargeld en beleggingen in box 3 tellen namelijk mee voor het inkomen. Daardoor gaat hun inkomen omhoog, waardoor de kans bestaat dat het recht op andere toeslagen verandert of zelfs helemaal vervalt. Ook kunnen eigen bijdragen voor bijvoorbeeld thuiszorg omhoog gaan.
De ouderenkorting is een heffingskorting. Heffingskortingen worden in mindering gebracht op de gecombineerde inkomensheffing (de inkomstenbelasting over box 1, box 2 en box 3). De ouderenkorting is in 2016 van toepassing op belastingplichtigen die uiterlijk op 31 december 2016 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Door de verlaging van de ouderenkorting per 1 januari 2016 is de ouderenkorting € 83 lager. Bij een verzamelinkomen van niet meer dan € 36.200 bedraagt de ouderenkorting € 970. Als het verzamelinkomen hoger is dan € 36.200, bedraagt de ouderenkorting € 70.
De verlaging van de ouderenkorting betekent dat belastingplichtigen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, vanaf 2016 per saldo meer inkomstenbelasting gaan betalen. Dit heeft invloed op de hoogte van het besteedbaar inkomen van alle AOW-gerechtigden.
Het onderscheid in de fiscale behandeling tussen sparen voor de oude dag in box 1 of in box 3, wordt door de afschaffing van de ouderentoeslag groter. Klanten die in box 3 sparen voor hun oude dag, moeten mogelijk hun keuze herzien en overstappen naar het opbouwen van een oudedagsvoorziening belast in box 1. Te denken valt dan aan een pensioenvoorziening of een lijfrentevoorziening.